Vergane glorie

(omdat ik meer van mijzelf zou laten zien en lezen, dit korte verhaal)

Voorbij Berlijn was de Poolse grens er sneller dan ik wenste. In het binnenste van mijn vrij nieuwe auto voel ik me veilig. Nog wel. Mijn keel voelt droger dan mogelijk is door de hoeveelheid cola zonder suiker die ik sinds het begin van mijn reis drink om wakker te blijven. Nog 400 kilometer te gaan, daarna zal de confrontatie beginnen. Dan zal ik het weten. Hoop ik.

Deze reis begon met een telefoontje, nu 48 uur geleden. De naam van mijn vader is opgedoken in het gastenboek van een familiehotel in het oosten van Polen, aldus mijn bron. Het is bijna lachwekkend om de naam van mijn vader en het woord “familie” in รฉรฉn zin te horen. Hij verliet mijn moeder en mij toen ik amper 3 jaar oud was. Soms was hij even in beeld, om daarna weer als een dief in de nacht te verdwijnen. Op weg naar een nieuw land, een nieuwe liefde, een nieuw avontuur. Wij, mama en ik, bleven naar hem uitkijken, verlangend om ons weer even te warmen aan zijn enorme persoonlijkheid.

Poolse wegen zijn niet zo slecht als wordt gezegd. Althans, de eerste twintig kilometer lijken veel op een degelijke Deutsche Autobahn, daarna wordt het een geitenpad, met meer gaten dan wegdek en vage ideeรซn over wat een bebouwde kom nu eigenlijk is. Mijn opluchting is dan ook groot als ik, zonder zichtbare of hoorbare schade, het parkeerterrein van het hotel in het oosten van Polen oprijd. Nu ik er ben, is mijn vermoeidheid zo groot dat de omgeving me nauwelijks interesseert. Het lijkt allemaal grauw en grijs, met de bijpassende Nederlandse – of Poolse – druilerigheid. Later zou ik vernemen dat ik geluk heb gehad met het weer. De late april dagen schijnen de mooiste van het jaar te zijn. Ik geloof de mensen op hun woord. Veel taal om ze tegen te spreken heb ik toch niet… En ook geen zin. Ik wil een douche en een bed en daarna zie ik wel verder.

Douche en bed zijn er. Terwijl ik uit het raam kijk, naar de betonresten van een communistisch verleden, vraag ik me af wat mijn vader hier te zoeken had. De omgeving zal het wel niet geweest zijn. Misschien was zijn doel wel dat ik hem ergens ver weg zou moeten komen vinden. Of dat ik hem beter zou begrijpen nu ik hier ben. Maar de Niedzwiedz* is nog steeds een vreemde voor me. Ik laat me op het bed vallen.

Enigszins verkwikt na een hazenslaapje en een ongemakkelijke douche, vraag ik of ik het gastenboek mag inzien. Het is een van de broodkruimels die hij heeft achtergelaten. Hij tekende deze keer ook met zijn bijnaam: Beer. Als een laatste puzzelstukje.

Drie maanden geleden was er een eerste brief, niet in zijn handschrift, wel met persoonlijke details, gevolgd door een postkaart zonder datum en twee telefoontjes met dat ene liedje. Hij moet groot vertrouwen hebben gehad in mijn geheugen. Terecht overigens: ik herkende de stem en, belangrijker, de aanwijzingen in het liedje. Vragen bleven onbeantwoord, het bleek een bandje te zijn, maar de boodschap was helder: ik moest hem vinden. Halfslachtig zoeken was geen optie. Hij had me nodig. Maar heeft hij me nodig?

In het gastenboek herken ik zijn handschrift meteen. Zijn hoofdletters nemen meer ruimte in dan de regels toelaten. Het zijn de letters van een man die zich niet laat kooien in een monogaam huwelijk. Een man die zonder beperkingen van kinderen, vaste baan of verantwoordelijkheid moet kunnen leven. Ik schrik echter van de aanwijzing achter zijn letterlijk voluit geschreven naam. Een aanwijzing die mijn bron niet heeft opgemerkt of als niet belangrijk heeft beoordeeld. Er staat “Le Fin”. Het einde. Begrip komt in delen. Mijn hersenen begrijpen ineens wat mijn hart me al drie maanden probeert te vertellen. In het Engels, daarna in mijn beste Duits en tenslotte in gebrekkig Pools vraag ik naar de begraafplaats van dit dorp. De hotelmanager tekent op een papiertje hoe ik zou moeten rijden. Verbijsterd maar zonder bezwaar te maken, kijkt hij toe hoe ik een pagina uit het gastenboek scheur. De pagina met de laatste woorden van mijn vader.

Op de begraafplaats vind ik snel zijn graf. Een doffe, grijze steen markeert het. In gotische letters: zijn naam, bijnaam, een geboortedatum die lijkt te kloppen, en de sterfdatum drie maanden geleden. Met de bladzijde uit het gastenboek stevig in mijn handen, staar ik met droge ogen naar het graf van mijn vader. De woorden “Le Fin” branden zich een weg naar mijn bewustzijn. Dit is het einde van mijn zoektocht. Mijn vader zal ik nooit echt leren kennen. Ik verfrommel de bladzijde, draai me om en begin mijn eigen reis. Naar huis.

*Niedzwiedz: beer